De uitgeknipte ogen van de intussen overleden man kijken me aan vanaf het tafelblad. Ik kan wel janken. Toen de foto werd genomen, wist hij dat zijn einde nabij was. Hij liet zich vereeuwigen, gekleed in slechts zijn luierbroek. Dapper. Ik kwam hem tegen in het blad Relevant van de SVVE, de stichting voor vrijwillig levenseinde. Ik knipte hem uit om te gebruiken in een collage. Maar die ogen zijn te intens. Te dicht bij de dood.
Op weg naar huis fietste ik over de Kerklaan waar ik voor de
Coöp mijn beste vriendin zag staan, in geanimeerd gesprek. Ik kende deze
gesprekspartner niet en toen ik stopte achter het reclamebord dat ons scheidde,
maakte ik uit zijn woorden op dat hij een klusser is. Omdat die tegenwoordig zwaar
overbevraagd zijn, en ik weet dat mijn vriendin bouwplannen heeft, maakte ik
mijn aanwezigheid niet kenbaar en bleef muisstil achter het reclamebord staan.
De man zag mij staan luistervinken, maar paste zijn volume niet aan.
Wel wat raar, zo achter haar rug, half verstopt, met mijn hoofd boven
het bord uit, dus besloot ik eerst naar de Coöp te gaan. Dat gesprek zou nog
wel even duren. Ik zette mijn fiets op slot en liep naar binnen. Mijn vriendin
keek niet op of om. Veel had ik niet
nodig, bij de nibbits twijfelde ik. Gewapend met een zakje muesli en een hard
broodje stond ik uiteindelijk bij de kassa. Vanaf daar had ik zicht op de straat en zag ik
mijn vriendin aanstalten maken om te vertrekken. Er was nog een klant voor
me en ik kon me niet zo snel uit de voeten maken. Gedwee wachtte ik op mijn
beurt.
Buitengekomen was ze verdwenen. Wat te doen? Ze woont om de hoek van de Kerklaan. Ik had haar achterna kunnen fietsen. Maar zat ze wel op mij te wachten? Die boodschappentas aan haar stuur was behoorlijk vol, ze kreeg vast
eters. Zo dralend was ik eigenlijk allang blij dat ik haar zo geanimeerd had zien praten
met die man. Ik maak me zorgen over haar. Sinds ze twee jaar geleden corona had, is ze nooit meer de oude geworden. Elke overvliegende bacil blijft
aan haar kleven, lijkt het wel. Haar longen hebben een enorme opdonder gehad en
herstellen, ho maar. Toen ik langs haar straat fietste, draalde ik nog wat
meer. Zal ik, zal ik niet? Met een brok in mijn keel van zoveel besluiteloosheid reed ik door. Ik kon wel janken.
Vanochtend was ik met Sam, de kleinste chihuahua, naar de
dierenarts. Zijn tandvlees was ontstoken en hij meurde vreselijk uit zijn straatje. Hij had antibiotica gehad. En wij
moesten zijn tandjes poetsen, want hij had te veel plak. En zo werden wij van
zijn grootste vriendjes, zijn grootste vijanden. Zodra hij de tandenborstel in
het vizier krijgt, kruipt hij met zijn staart tussen zijn pootjes weg. Maar het poetsen hielp, hij meurt minder en kauwt er weer lustig op los. De eerste
dierenarts die hem zag, had gedreigd met tandentrekking onder narcose. Dat zou zo’n
kleine hond fataal kunnen worden. De dierenarts van vanochtend daarentegen,
vond dat middel erger dan de kwaal. Hij had vieze tandjes, nou en, hebben
mensen ook wel eens. Geef je hem alleen hondenvoer te eten? Hoeft niet hoor,
mensen gaan toch ook naar de snackbar! Een nogal ander geluid. Dit beviel mij
een stuk beter. ‘En dat is geen hondje van twaalf,’ merkte ze bij het afscheid ook
nog op. Opgelucht verliet ik de spreekkamer en ging meteen twintig
verschillende kauwstaafjes inslaan. Blij dat het beestje ons niet onder narcose
zou ontvallen. Blij dat hij niet zo oud was als in zijn paspoort staat. Je hecht je zo hè?
Met een licht gemoed kwam ik thuis. Totdat ik die foto zag op de
familieapp. De foto van broer 3 die op bezoek was bij zijn nieuwe oude vriendin,
Lien. Een demente vrouw die bij mijn moeder op de afdeling van het verpleeghuis
zat, waar Lien nog altijd zit. Schat van een mens en nog redelijk bij de
pinken. Mijn lieve broer daar te zien zonder mijn moeder. We hadden het er
deze week nog met elkaar over, dat het verdriet eigenlijk best meeviel. Dat we
er vrede mee hadden. Ze was oud en op. Het was goed zo.
Maar ik kan wel janken.