vrijdag 15 juli 2022

Janken


De uitgeknipte ogen van de intussen overleden man kijken me aan vanaf het tafelblad. Ik kan wel janken. Toen de foto werd genomen, wist hij dat zijn einde nabij was. Hij liet zich vereeuwigen, gekleed in slechts zijn luierbroek. Dapper. Ik kwam hem tegen in het blad Relevant van de SVVE, de stichting voor vrijwillig levenseinde. Ik knipte hem uit om te gebruiken in een collage. Maar die ogen zijn te intens. Te dicht bij de dood.

Op weg naar huis fietste ik over de Kerklaan waar ik voor de Coöp mijn beste vriendin zag staan, in geanimeerd gesprek. Ik kende deze gesprekspartner niet en toen ik stopte achter het reclamebord dat ons scheidde, maakte ik uit zijn woorden op dat hij een klusser is. Omdat die tegenwoordig zwaar overbevraagd zijn, en ik weet dat mijn vriendin bouwplannen heeft, maakte ik mijn aanwezigheid niet kenbaar en bleef muisstil achter het reclamebord staan. De man zag mij staan luistervinken, maar paste zijn volume niet aan.
Wel wat raar, zo achter haar rug, half verstopt, met mijn hoofd boven het bord uit, dus besloot ik eerst naar de Coöp te gaan. Dat gesprek zou nog wel even duren. Ik zette mijn fiets op slot en liep naar binnen. Mijn vriendin keek niet op of om. Veel had ik niet nodig, bij de nibbits twijfelde ik. Gewapend met een zakje muesli en een hard broodje stond ik uiteindelijk bij de kassa. Vanaf daar had ik zicht op de straat en zag ik mijn vriendin aanstalten maken om te vertrekken. Er was nog een klant voor me en ik kon me niet zo snel uit de voeten maken. Gedwee wachtte ik op mijn beurt.
Buitengekomen was ze verdwenen. Wat te doen? Ze woont om de hoek van de Kerklaan. Ik had haar achterna kunnen fietsen. Maar zat ze wel op mij te wachten? Die boodschappentas aan haar stuur was behoorlijk vol, ze kreeg vast eters. Zo dralend was ik eigenlijk allang blij dat ik haar zo geanimeerd had zien praten met die man. Ik maak me zorgen over haar. Sinds ze twee jaar geleden corona had, is ze nooit meer de oude geworden. Elke overvliegende bacil blijft aan haar kleven, lijkt het wel. Haar longen hebben een enorme opdonder gehad en herstellen, ho maar. Toen ik langs haar straat fietste, draalde ik nog wat meer. Zal ik, zal ik niet? Met een brok in mijn keel van zoveel besluiteloosheid reed ik door. Ik kon wel janken.

Vanochtend was ik met Sam, de kleinste chihuahua, naar de dierenarts. Zijn tandvlees was ontstoken en hij meurde vreselijk uit zijn straatje. Hij had antibiotica gehad. En wij moesten zijn tandjes poetsen, want hij had te veel plak. En zo werden wij van zijn grootste vriendjes, zijn grootste vijanden. Zodra hij de tandenborstel in het vizier krijgt, kruipt hij met zijn staart tussen zijn pootjes weg. Maar het poetsen hielp, hij meurt minder en kauwt er weer lustig op los. De eerste dierenarts die hem zag, had gedreigd met tandentrekking onder narcose. Dat zou zo’n kleine hond fataal kunnen worden. De dierenarts van vanochtend daarentegen, vond dat middel erger dan de kwaal. Hij had vieze tandjes, nou en, hebben mensen ook wel eens. Geef je hem alleen hondenvoer te eten? Hoeft niet hoor, mensen gaan toch ook naar de snackbar! Een nogal ander geluid. Dit beviel mij een stuk beter. ‘En dat is geen hondje  van twaalf,’ merkte ze bij het afscheid ook nog op. Opgelucht verliet ik de spreekkamer en ging meteen twintig verschillende kauwstaafjes inslaan. Blij dat het beestje ons niet onder narcose zou ontvallen. Blij dat hij niet zo oud was als in zijn paspoort staat. Je hecht je zo hè?

Met een licht gemoed kwam ik thuis. Totdat ik die foto zag op de familieapp. De foto van broer 3 die op bezoek was bij zijn nieuwe oude vriendin, Lien. Een demente vrouw die bij mijn moeder op de afdeling van het verpleeghuis zat, waar Lien nog altijd zit. Schat van een mens en nog redelijk bij de pinken. Mijn lieve broer daar te zien zonder mijn moeder. We hadden het er deze week nog met elkaar over, dat het verdriet eigenlijk best meeviel. Dat we er vrede mee hadden. Ze was oud en op. Het was goed zo.

Maar ik kan wel janken.

dinsdag 5 juli 2022

Jaloers

 

Soms kan ik zo jaloers zijn. Groen en geel zien. Vol afgunst kijk ik dan bijvoorbeeld naar het (bijna) perfecte leven van de broer die elke week kleinkinderen te logeren heeft die hem de liefste opa van de wereld vinden. Zelfs liever dan hun biologische opa.

Nu ik in dat pensioengat ben gedonderd, begroot het me dat ik dertig jaar geleden niet de tegenwoordigheid van geest had om wat meer aan de toekomst te denken en me voort te planten. Maar die tegenwoordigheid was toen vaak ver te zoeken, evenals de toekomst.

Ik benijd onze nieuwe kennissen in het dorp, die binnen een jaar al meer medebewoners kennen dan wij in de vier jaar dat we hier huis houden. Toegegeven, zij hebben een aardige hond, waardoor zij makkelijk contact maken. Die aso chihuahua’s van ons schrikken potentiële contacten juist af met de oorverdovende uitingen van hun napoleoncomplexjes. Maak dan nog maar eens vrienden. Bovendien zijn de nieuwe kennissen echt mensenmensen. Terwijl het maar niet tot mijn Gyp wil doordringen dat de meeste mensen deugen.  

En dan die vriendin die in den vreemde op huizen en haarden, honden en paarden van expats past, die het thuisland even aandoen. Ligt ze weer aan een of ander privé zwembad met uitzicht op Alpen of Apenijnen, of hoe die kutbergen ook mogen heten. Na haar tweede Gin Tonic neemt ze een frisse duik, zodat ze klaar is voor de derde. Telkens een nieuw avontuurlijk perspectief. Zit ik hier, niet alleen in dat pensioengat, maar ook nog eens in een gat in Noord Groningen met een partner die nog zeven jaar moet werken en mijn vrijheid die afhangt van de oppasbereidheid van de buurvrouw.

De bezoekers van het concert van de Red Hot Chilli Peppers, die uit volle borst alle nummers van hún band meezingen. De passie waarmee ze zich overgeven! Of Gyp, die met schorre stem en glanzende ogen thuiskomt van een concert van Rammstein en het ene superlatief na het andere op dat optreden loslaat. Het enige waaraan ik me ooit volledig heb overgegeven is De Man. En de Volgende en de Volgende… Ik heb een passie voor passie, maar om nu weer een relatie, een zelfs lichtelijk stabiele, relatie, hieraan op te offeren? We weten allemaal hoe dat afloopt...

Zouden er ook mensen jaloers zijn op míj? En waarop dan? Op mijn jeugdige looks? Die vallen vies tegen van dichtbij. De zwaartekracht heeft ook mij niet links laten liggen.
Mijn jonge partner? Tegen de tijd dat hij met pensioen mag, ben ik 74! Op die leeftijd overleed mijn vader, en ik lijk steeds meer op hem…
De eigenschap om me als een kameleon aan te passen aan de steeds andere habitat die elke nieuwe Man met zich meebrengt? Kun je ook als zwakte zien. Gebrek aan eigenheid.

En toch was er iemand die wel eens met een schuin oog naar mij keek. Die ook wel had willen studeren, maar de oorlog... Die de aandacht van mijn vader, haar man, maar moeilijk met mij kon delen. Die stiekem best van de vrijheid van de kinderloosheid had willen proeven, maar altijd een reden wist te verzinnen voor feestjes in bed, die uitmondden in vijf kinderen, tot de huisarts haar in 1960 na het laatste kind de pil voorschreef. Zij, die al die wisselende partners van mij reuze boeiend vond, en bij de laatste zoiets had van: ‘deze moet je maar houden’. En die doodging, geheel tegen haar zin.

Wie moet er nu nog jaloers op mij zijn…