Wanneer ik het gordijn omhoog rol, ben ik getuige van een felrode ochtendstond. Wauw! En dat na die enorme volle novembermaan gisteravond, het kan niet op! Dit soort cadeautjes beleef je op het platteland toch echt intenser dan in het stadscentrum. Om de hondjes hun eerste plasje van de dag te laten doen, neem ik ze mee de tuin in. Hoe zat het ook alweer, vraag ik me af: avondrood water in de sloot, of juist ochtendrood. De gedachte is nog niet gerijpt of dikke regendruppels brengen uitkomst. Hond Sam test met één pootje het berijpte gras en durft het aan de rijp plaatselijk geel te kleuren. Hond Puck poept intussen in de tuin van de buren. Ruim ik straks wel op. Als ik eraan denk. Beide hondjes draaien om en rennen enthousiast terug naar huis. Eten! Warm! Droog!
Op mijn mobiel wacht een chatbericht van grote halve broer
Malgras op reactie. Hoe het leven staat in de Pool van de Draslanden, wil hij
weten. Sinds hij in Genève woont noemt hij zijn geboorteland geringschattend de
Draslanden. Hij kan het niet helpen. Zijn opa, die boekhouder was op een
onbeduidend kantoor, liet de familienaam veradelijken door 'de Montigny’ erachter
te plakken.
Terwijl ik een snedig antwoord probeer te bedenken, belt
mijn moeder mij per ongeluk via de videochat. Stomverbaasd neem ik op. Moeder
is al net zo verbaasd en wil meteen weer ophangen. Ze had een gemiste oproep op
haar Ipad gezien en zomaar ergens op gedrukt. `Wil je niet met me praten dan?’
vraag ik quasi teleurgesteld. `Jawel, maar ik snap niet hoe dit werkt.’ Toch
krijgt ze het voor elkaar om de camera aan te zetten en kan ik haar mijn
laatste creaties laten zien. Sinterklaassurprises. `Ik doe niet aan Sinterklaas
hoor,’ zegt ze. ‘Dus je hoeft niets te kopen. Kom ook maar niet langs, want ik
weet niet wat ik onder de leden heb. Straks steek ik je nog aan.’ Ze is zo moe.
Zo verschrikkelijk moe. En al zo lang. `Je hebt de dood onder de leden,’
antwoord ik en schrik van de hardheid van mijn eigen woorden. Hoe waar ze ook
zijn. `Nou, hij hoeft nu nog even niet te komen hoor.’ Vorige week nog moest ik
maar niet zo oud worden als zij. Ze beleefde niks meer, zat alleen maar in haar
stoel. Te zitten. Te wachten. Op bezoek dat niet kwam. En nu hoeft ze nog niet
dood. Het kan blijkbaar nog altijd verkeren. `Als hij maar niet besmettelijk
is,’ probeer ik het luchtig te houden. Maar dat is de dood niet volgens haar en
zij kan het weten. Iedereen om haar heen is heengegaan zonder haar aan te
steken. En het is een wonder dat ze op haar leeftijd al haar kinderen nog
heeft… Knock on wood.
Aan grote halve broer meld ik dat het ochtendrood zo mooi
was en de maan zo vol. Daar heeft hij vast niet van terug, met zijn Geneefse Alpjes
voor de deur.
Goed stuk. & bijzonder, die opmerking van je over de dood onder de leden..
BeantwoordenVerwijderen