maandag 6 augustus 2018

Vijvermijmer


Op de rand van de vijver dribbelt een kwikstaart besluiteloos langs de rubberen rand. Het staartje wipt driftig op en neer terwijl het koppie alle windstreken verkent. Zal ik of zal ik niet, lijkt de kleine grijswitte vogel te overwegen. Zijn snavel staat opengesperd alsof hij zit te hijgen. Het is weliswaar warm, maar zeker langs de vijver waait er een aangenaam verkoelende wind. Hijgen vogels überhaupt? Op een dikke droge kluit staat de kwikstaart stil. Hij, of misschien wel zij, ik zou het verschil niet weten, begint zijn tooi te verzorgen. Eerst verdwijnt het koppie onder de linkervleugel, dan zijn de borstveren aan de beurt en vervolgens wordt de rechtervleugel grondig onder handen genomen. Met doeltreffende staccato bewegingen. Als de tooi naar tevredenheid is kijkt het vogeltje om zich heen. Wat zal ik nu eens gaan doen, wie zal ik nu eens gaan vervelen, lijkt het te denken. Maar vogels denken niet, dat doen wij voor ze. Wij dichten ze van alles toe, eigenschappen die we zelf ontberen of waarmee we juist zijn behept. Je kunt het zo gek niet bedenken of wij, almachtige Opperwezens schrijven het aan andere levende wezens toe.
Het kwikstaartje overweegt nog even of het een frisse duik in de vijver zal nemen, maar spreidt zijn vleugels en knijpt er tussenuit.

Verschanst achter een meidoorn met een zieltogende clematis erin sla ik het tafereeltje aan de waterkant gade. Mijn zicht wordt enigszins belemmerd door een gehavende zaailing van een esdoorn en een plukje wilde klaprozen die met hun ranke stengels houvast vinden tegen een jonge scheut van de meidoorn. Links van mij ligt mijn moestuin er mooi bij. En dan niet zoals een pas gestorvene er mooi bij kan liggen, de tuin is één groot teken van leven. De goudsbloemen blaken van oranje, de saffraangele afrikaantjes met hun donkerrode harten spreiden een en al vrolijkheid ten toon. Aardbeienstekjes richten zich dapper naar de zon. Ook aan aardbeienplanten kennen wij menselijke karaktertrekken toe. Koolwitjes dwarrelen van bloem tot bloem. In de oksels van de spruitkool piepen jonge spruitjes. De pompoen die vorige week nog een omtrek had van 10 cm, is vervijfvoudigd. Met stoer opgeblazen verenkleed snoepen de jonge merels van zure kruisbessen en zoete frambozen. Over het hek waartegen het kleinfruit staat, hangt achteloos mijn weinig verhullende badpak te drogen na een duik in de vijver. De snit van de zwemkledij benadrukt mijn sterke kanten, mijn brede schouderpartij en mijn kleine borsten die de tand des tijds manmoedig hebben doorstaan. Ook lichaamsdelen ontkomen niet aan overdrachtelijkheden. 

Hoe lang nog, denk ik, kan ik hier van genieten. Tot Gyp uiteindelijk door heeft dat wij toch wel erg verschillen. Tot de roze bril helder is geworden en hij ziet hoe mijn huid om mijn lijf wappert als een oversized bloes, en dat lekkere zachte buikje niet langer zacht maar week is. Dat die ooit zo begeerlijke dijen aan de binnenkant steeds dichter naar elkaar toe groeien. Het schaamhaar niet meer welig tiert maar wegkwijnt om een verlepte venusheuvel bloot te geven. Hoe lang nog tot een jeugdige versie van Cher hem in haar netten weet te strikken. Of hij bezwijkt aan een hartaanval, een auto-ongeluk of een beroerte! Of tot ik, op het enige kruispunt dat mijn zomerverblijf rijk is, wordt geschept door een aanstormende tractor, aan kanker of een bloedend hart overlijd! Hoe lang nog tot de dood, of de Cher-look-a-like, ons scheidt. Het angstzweet breekt me uit.

Plotseling word ik omringd door schichtig bewegende schaduwen op het braakliggende stuk grond tussen vijver en moestuin. Ik kijk omhoog, de zwaluwen zijn terug! Dat is waar ook, het is zomer. Wat zit ik nou toch te somberen. Ik sta op en loop naar de keuken om mezelf op een lekker koud glas water te trakteren, met munt, citroen en gember. Nu het nog kan...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten