Vroeger was ik bang voor enge mannen in de bosjes. Daar had ik alle reden toe, ik had honing aan mijn kleine, maar fijne kont. Regelmatig werd ik achtervolgd en/of blootgesteld aan zwengelende geslachtsdelen in meer of minder erecte toestand. Dit vond meestal plaats in de stad, zoals in de Oude Kijk in ’t Jat, of aan de Vismarkt. Of in het, over het algemeen, druk bevolkte Noorderplantsoen. Donker hoefde het er niet voor te zijn. Het kon maar zo midden op de dag gebeuren. Ook het weer maakte geen verschil, zon, regen, vrieskou, zwengelen zouden ze, die leuters. Soms ging dat gepaard met intens starende blikken, soms met een soort ‘vieze man’ gekreun. Echt bedreigend, zodat ik me uit de voeten moest maken, werd het nooit. Wellicht was dit te danken aan viervoeters Jodocus en Bor, die me vaak vergezelden en waarvan er een in al zijn vuilnisbakkerige onschuld best kon worden aangezien voor een vervaarlijke bouvier. Nee, geduchter moest ik zijn voor bekenden, hoe cliché. In hen school het echte gevaar.
Nu ben ik op een leeftijd dat ik vervuld van weemoed terugdenk aan de
mannen die me nafloten, -riepen of op hun zaakje trakteerden. Deden ze dat nog
maar eens, fluiten, roepen, maar die ontwikkeling is helaas onomkeerbaar. De
zaakjes mogen ze in hun broek houden. Ik zou er vooral om moeten lachen en dat vind
ik dan toch ook sneu; wie zichzelf zo manifesteert, is vast hartstikke eenzaam
of ongelukkig.
Vandaag de dag is mijn grootste angst dat ik in diezelfde bosjes bezwijk aan een
hartstilstand of beroerte, en pas dagen later gevonden word. Ondanks de, van
schoonmama geërfde, bejaarde chihuahua’s die ik uitlaat in die bosjes. De schoothondjes zullen
niet aanslaan. Integendeel. Kunnen ze een keer legitiem keffen... Ze zullen plaatsnemen op mijn ontzielde lichaam en
net zo lang stil blijven liggen tot we gevonden worden. Zo ging het ook bij
schoonmama, toen die in het bosje van haar dochter(s) na een verbeten strijd
met woekerende braamstruiken, plotsklaps het leven liet. Terwijl dochterlief eerste en tevens laatste
hulp bood, gingen Puck en Sam op hun vrouwtje zitten. En toen schoonmama later in huis op de grond werd neergelegd in
afwachting van de lijkwagen, vleiden ze zich tegen haar aan, als om haar
warm te houden. Het mocht niet baten.
Mijn schrikbeeld; dat ik omval in de bosjes en nooit meer
warm word, en dat die twee keffertjes juist dan voor de verandering hun bek houden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten