Ik schrik wakker van de bel. Wie belt er nou midden in de
nacht aan? Dokter Rossi, de enige die me nog wel eens met een nachtelijk
bezoekje wil vereren, zit aan de Amazone voor zover ik weet. Slaapdronken
wankel ik naar de beeldtelefoon en kijk op het scherm. In stemmig zwart wit
tekent zich achter het traliehek voor de poort van mijn seniorenhofje een jonge
vrouw af. Haar blik is naar de grond gericht, waardoor haar gezichtsuitdrukking
verborgen blijft. Ze draagt haar sluike blonde haar in een strakke
paardenstaart en heeft een zweetband om haar hoofd. Wie gaat er nu om drie uur
’s nachts joggen? En wat wil ze van mij? Heeft ze dorst? Honger? Moet ze
plassen? Waarom belt ze uitgerekend bij mij aan? Op dit uur. Ik ken haar niet,
zoveel is zeker. Wat nu? Laat ik haar het hek door? Stel dat er een zwaar
bewapende handlanger om het hoekje staat geposteerd, die mee naar binnen glipt
als ik de poort ontsluit. Wat als het meisje een junkie is die bij mij naar het
toilet wil om me vervolgens van mijn juwelen te beroven. Niet dat ik die heb,
maar dat weet zij niet. Na verloop van enkele minuten wordt het schermpje
vanzelf weer zwart en verdwijnt de vrouw met de zweetband uit mijn leven.
Nog altijd wijfelend
keer ik terug naar de slaapkamer. Eenmaal in bed verschijnt het Martinikerkhof voor
mijn geestesoog. Pak ‘m beet 35 jaar geleden. Het was al laat. Enkele
straatlantaarns brandden niet, waardoor het nog donkerder was dan normaal. Ik
liet voor het slapen gaan de honden nog even uit. Jodokus, mijn kleine herderachtige
met het veel te grote hoofd en de onschuldige puppy-look die vele jonge meisjes
deed smelten wanneer hij buiten de supermarkt aan een paal zat vastgebonden. En
Bor, de vader van Jodokus, een mislukte bouvier met rattenstaart. Over het
algemeen konden de twee goed door één deur, behalve wanneer je de een een
plakje leverworst voorhield en de ander niet. Dan was het oorlog.
![]() |
Jodokus door Tjitske Zuiderbaan |
`Even de honden roepen,’ meldde ik opgelucht. In de veilige
nabijheid van de ronde man, een huisarts zo bleek later, floot ik Bor en
Jodokus. Nieuwsgierig kwamen ze aanrennen. Ze wachtten echter de kennismaking
met de huisarts niet af en stoven ons voorbij het huis in. `Ho!’ riep de
huisarts en spurtte achter de honden aan. `Mijn teefje is loops,’ siste hij me
toe. In de huiskamer stonden vader en zoon hond met gekromde ruggen tegenover
een zwart wit gevlekt, ruigharig mormel, klaar om hun voortplantingsdrift in de
praktijk te brengen. Hun gladde zuurstokroze geslachtjes staken trillend van
opwinding uit hun warme, harige beschermhoesjes. Nu kwam het erop aan. Gold
hier het recht van de oudste, of van de sterkste. Nog voor dit beslecht was, greep
de huisarts Jodokus bij zijn halsband. Ik ontfermde me over Bor, hoewel ik hem
best een pleziertje had gegund. Moeizaam trokken we de tegenstribbelende honden
de gang weer in en naar buiten, waar mijn potloodventer intussen door de
duisternis was opgeslokt.
De aardig chagrijnig geworden huisarts begeleidde me vervolgens
naar de rand van het Martinikerkhof. Ik bedankte hem uitvoerig, want wat was er
gebeurd wanneer hij niet had open gedaan? Rukkers doen niets, zo heet het in de
volksmond. Staat dat wel onomstotelijk vast? Ik neem in elk geval geen risico’s
bij ongewenst ontblote, mannelijke geslachtsdelen.
Had ik de jonge vrouw met zweetband moeten binnenlaten in
het hofje? Ik zal het nooit weten. Ik weet wel dat achter een hek wonen angstig
maakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten