Ik word er niet leuker op naarmate ik ouder word. Mijn
slechte karaktertrekken, die ik angstvallig onderdruk, heb ik steeds minder
onder controle. Zo kost het me veel moeite mijn afgunst te verbergen, wanneer
mijn broertje uit het niets met een column in de Metro verschijnt. Een geestig
stukje ook nog eens. Niet geheel foutloos… Valt er tenminste iéts op
aan te merken. Ik wist niet eens dat hij schrijversambitie had. Maar daar staat
het, zwart op wit gedrukt. Dat is mij, de ervaren columnist van de familie al
in geen jaren meer gelukt. Natuurlijk heb ik op hem gestemd om de column in de
krant te krijgen, ik laat me niet kennen zeg. Maar zie je die groene waas over
mijn gezicht? Pure afgunst.
Broerlief is een wonderkind. Hij was al hoogbegaafd voordat
het in de mode kwam. Alles wat hij zich aanleert beheerst hij binnen no time. Van
Spaans tot Thais spreken of koken, hij draait zijn hand er niet voor om. Gitaar?
Piano? Kom maar op. Tekenen, keramiek, hardlopen, tennissen, zingen, dansen,
Opa spelen. Alles kan hij. Toen ik elf was had ik pianoles van een ouwe
vrijster, die aan zuurpruimeritis leed. Het enige aantrekkelijke aan die
muziekles was de naam van de straat waar de les werd gegeven, de
Bloemendalstraat. Had ik de toonladders niet voldoende ingestudeerd, dan moest
ik op zaterdagochtend terugkomen. Voor straf! Een weinig succesvolle methode om
liefde voor een instrument te ontwikkelen. Ik leerde mijn broertje noten lezen
en binnen, echt waar, binnen twee weken speelde hij de sonates van Mozart uit
zijn hoofd. Terwijl ik na een jaar zwoegen amper de Vlooienmars onder de knie had. Volslagen
gedemotiveerd heb ik toen de Petrov piano aan de wilgen gehangen.
Vriend Krullenbol, van een heel andere orde, maar ook hóógst irritant. De verkering is nog geen twee maanden uit of hij heeft alweer een nieuw zoeneboentje. Al tien jaar lang ben ik amechtig op zoek naar geluk voor twee en ik mag volstaan met een overzeese liefde met verse verkering, en een `genietschap’, waarvan de partner in crime de wereldbol afschuimt naar zingeving voor de derde levensfase. Vriend Krullenbol is helemaal mijn ding. Hij heeft tenminste haar, wat voor een man van zijn leeftijd (61) een hele verdienste is en voor mij een harde eis. Hij is jongensachtig, jeugdig van lijf en lid, geestig, en zit net als ik voortdurend in een existentiële crisis. Maar mij ziet hij staan noch zitten. Ik ben zijn shoulder to cry on voor als het weer uit gaat. Want dat gaat het. En dan zal ik er gewoon weer voor hem zijn. Onvoorwaardelijk.
En wat te denken van die ene spontane collega op wiens
populariteit ik probeer mee te liften om mijn sociale ongemak te verbloemen. Ad
rem, nooit chagrijnig, voor iedereen oprechte aandacht en altijd het zonnetje
in huis. Niets, maar dan ook niets naars kan ik aan dat mens ontdekken. Iedereen
wil graag naast haar zitten, terwijl de stoel naast mij vaak leeg blijft. Tijdens
een teamuitje van mijn vorige werk moesten er voor een outdoor activiteit teams
worden gevormd. Ik bleef over, ik zwéér het je, niemand wilde mij in het team.
Dat zal haar nooit overkomen. Elk team popelt om haar in te lijven. En dat kan
ik niet uitstáán! Maar net als de rest van de collega’s houd ik van haar gezelschap en wil ik ook graag naast haar zitten. En
nu maar hopen dat haar social schwung besmettelijk is.
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar ik bespaar je het pathetisch gezever. Misschien is het niet zozeer het klimmen der jaren waardoor
mijn nare eigenschappen zich zo hinderlijk openbaren, maar lijd ik gewoon aan
het Jan Muldersyndroom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten