woensdag 10 mei 2017

Mekong mannen


De strijkwind zal wel verkoelen, redeneer ik. Dus huur ik een fiets om de 5 kilometer van mijn hotel in Vientiane naar het huis van mijn broer af te leggen. Het is 38 graden Celsius en de stad hijgt en puft onder een verstikkende smogdeken. Mijn theorie over de strijkwind wordt meteen gelogenstraft. Het zuchtje wind dat ik genereer door mijn trappers op en neer te bewegen voelt als een op hol geslagen haardroger. Bij de geringste beweging gutst het zweet in straaltjes langs mijn rug. De Mekong is er niets bij. Ik beweeg in een tempo mijn leeftijd waardig en neem amechtig de omgeving in me op. Op zoek naar schaduw. Maar aan de weg die ik volg staan geen bomen en de zon staat pal boven me. De huizen bieden daarom ook geen soelaas. Water, ik heb  geen water bij me, schiet het door me heen. Gelukkig staat er op elke straathoek wel een stalletje met bier Lao, cola en water, in volgorde van belangrijkheid. Bier is Laos’ grootste exportproduct. Maar ook binnen de landsgrenzen wordt het stevig ingenomen. In zulke hoeveelheden zelfs dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken Laosgangers waarschuwt: `In Laos vallen relatief veel doden in het verkeer. Het is raadzaam om na zonsondergang niet over de weg te reizen. Ook kunt u beter niet in een speedboot over de rivier de Mekong varen.’

Bij een willekeurig kraampje stap ik af, zet mijn fiets op de standaard en neem plaats in het dunne reepje schaduw dat het tentje op het half opgebroken plaveisel werpt. Ik bestel een cola en twee flessen water. De ijskoude cola sla ik bijna in een teug achterover, onherroepelijk gevolgd door een weldadige zoete boer. De verkoopster lacht besmuikt. Ik leg het water in mijn fietsmandje en vervolg mijn weg met gepaste inspanning. 

Aan de rand van een park torent het standbeeld van een man met een uitgestoken hand hoog boven de Mekongdijk uit. De man gebaart dat Thailand, aan de overkant van de rivier, iets terug moet geven aan Laos. Land, kroonjuwelen, het monopolie op amfetaminehandel, ik weet het niet meer. Om het beeld van dichtbij te bekijken fiets ik over de door bosschages omzoomde oprijlaan. Bij een van de bosjes schopt een duidelijk benevelde bedelaar een hoop stennis. Hij schreeuwt naar parkbezoekers en zwaait daarbij ongecoördineerd met zijn armen. Op mijn hoede rijd ik achter hem langs. Maar niet behoedzaam genoeg. De dronkaard draait zich om en nu ben ik het doelwit van zijn ongenoegen. Zwalkend komt hij achter me aan. Pets, daar kletst een smoezelige bedelhand op mijn natte blote rug. Verbouwereerd kijk ik om. Mijn belager achtervolgt me nog steeds en wil opnieuw uithalen. `Sodemieter op!’ roep ik op niet mis te verstane toon. Dan druipt hij af en richt zich weer tot het parkpubliek dat geen krimp geeft en mij niet bepaald te hulp schiet. Eigen schuld Falang, zullen ze wel denken. 

Ik rijd door en bekijk de grote man met zijn uitgestoken hand. Hij heeft een prachtig uitzicht over de Mekong boulevard. Vooral rond half zeven ’s avonds wanneer de coole Vientianen op keiharde beats hun lichaam Gangnam Style in het zweet werken en de serene rust van de zonsondergang bruut verstoren.
Van de schrik bekomen vervolg ik mijn weg. Eenmaal bij mijn broer zit de hele familie binnen in de zithoek van de taartenwinkel. Twee grote flatscreens tegenover elkaar vechten om de aandacht. Op de een het nieuws, op de ander een cartoon. Voor Ben, het driejarige zoontje van mijn 63-jarige broer. Ben is geadopteerd en voor de dood weggehaald. Het lijkt of hij daar toch iets aan heeft overgehouden. Niet aan de adoptie, daar heeft ie ongelooflijke mazzel mee gehad, want er is geen liefhebbender vader dan mijn broer. Maar het jongetje praat nog niet. Wel heeft hij een prima ontwikkelde agressie, al zijn dinosaurussen moeten het ontgelden. Net als zijn auto’s, takelwagens en speelgoedgeweren. In het westen zou hij al lang een of andere diagnose opgeplakt hebben gekregen vanwege zijn vernielzucht. Hier kopen ze gewoon een nieuwe dinosaurus voor hem. 

Ik neem plaats op het afgeleefde bankstel waar ook vier te dikke honden graag op chillen en waarop Ben zijn speelgoedwapens test. Niet op de honden, op de bank. Uit het niets verschijnt er een man in bermuda en op teenslippers en krijg ik een bruine papieren zak in mijn handen geduwd. Niemand slaat acht op de man. Ik maak daarom een afwerend gebaar. `No, no thank you,’ zeg ik. Hij probeert mij duidelijk iets aan te smeren. Vragend kijk ik naar mijn broer, maar die is in het journaal verdiept. Iets met decreten en Donald Trump. Als de vreemdeling aandringt voel ik me genoodzaakt mijn boodschap nog duidelijker over te brengen en duw de papieren zak aan de kant. Dan kijkt mijn broer eindelijk op. `Hi Lem,’ begroet hij mijn tweede belager van vandaag nonchalant. Lem blijkt een bevriende ladyboy. Ik schaam me rot en overdreven dankbaar accepteer ik zijn cadeau, dat hij ook nog eens zelf heeft gemaakt. Ik zal wel bevangen zijn door de hitte, dat ik in elke willekeurige Laotiaan een bedelaar zie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten