dinsdag 24 november 2015

Beroerde broer



Mijn moeder belt, net nu de beheerder van het dovenclubhuis me met handen en voeten iets staat uit te leggen. Ik reageer kortaf. `Ben je bezig? O, dan bel ik een andere keer wel.’ Ze wil vast weten of ik het weekend nog kom. Omdat ik een soort urgentie in haar stem hoor, bel ik haar toch maar even terug. `Ik heb niet zulk leuk nieuws,’ zegt ze. De kanker is terug, schiet het door me heen. Er is iets met een van mijn vier broers. Met welke? Ik hoef niet lang op het antwoord te wachten. `Marcel heeft een beroerte gehad, hij ligt al vier dagen in het ziekenhuis. Eva belde me vandaag. Zij was in Ecuador toen het gebeurde en kon niet meteen terug naar Zwitserland,’ zegt ze op stijgende toon. `Hoe erg is het?’ vraag ik geschokt. Mijn hart bonst in mijn keel en ik sta plotseling te trillen op mijn benen. `Nou ja, hij is aan een kant verlamd, maar hij schijnt nog wel te kunnen praten. Hij ligt in het ziekenhuis. En ik kan er niet heen, want waar moet ik dan slapen, dan moet ik bij Eva in bed, dat kan toch niet.’ 

Onlangs stond ik er even bij stil, dat mijn oude moeder al haar kinderen nog heeft en dat dat zo moet blijven tot haar dood. Er moet er niet eentje eerder vertrekken dan zij. Dat hoort niet. Ik proef de machteloosheid in haar woorden. Ze maakt zich druk om praktische zaken, omdat ze niet aan het ergste wil denken, want dan komt alles weer boven. 

Tijdens de oorlog namen haar ouders een Belgische onderduiker in huis. Een charmante man, die er ook nog eens niet onaardig uitzag. Hij sliep onder de tafel in de woonkamer. Mijn moeder hield hem daar ’s nachts wel eens gezelschap; zo’n arme jongen, helemaal alleen in een vreemd land. En zo werd mijn oudste broer verwekt. Marcel. De bruiloft werd sober gevierd. Mijn moeder droeg een beige mantelpak en een hoedje met gaas voor het gezicht. Marcels vader droeg een begrafenispak. Zijn enige pak. Er was slechts een handjevol familie aanwezig. Het was een moetje en de oorlog was nog maar net voorbij. Mijn moeder had zich van haar kersverse schoonouders geheel tegen haar overtuiging tot het katholieke geloof moeten bekeren. Die schoonouders vonden haar ook nog eens te min voor hun zoon; zij hadden een dubbele naam en mijn moeder was slechts een onderwijzersdochter. Weliswaar een hoofdonderwijzer, maar toch. 

Het jonge stel verhuisde naar Den Bosch en kwam bij een hospita in huis. Spullen hadden ze nauwelijks, maar hij had wel een motor en op een dag reed hij daarmee tegen een vrachtwagen. In het Roomse ziekenhuis zeiden de nonnen, gespeend van enige empathie tegen mijn moeder: `Denk maar niet dat hij weer beter wordt,’ en dat deed hij ook niet. Als jonge weduwe van 24 keerde mijn moeder terug naar het ouderlijk huis, waar Marcel de eerste zeven jaren van zijn leven stierlijk werd verwend door zijn grootouders. Toen mijn moeder na die zeven jaar zwanger raakte van mijn vader en haar tweede moetje bezegelde, kwam Marcel plotseling in een huis te wonen zonder de vertrouwde opa en oma, maar met een wildvreemde man. Die man had geen ervaring met opvoeden en geen rolmodellen gekend in zijn jeugd. Zijn opvoedkundige kwaliteiten moest hij nog ontwikkelen. 

De jongen en de man hebben altijd op gespannen voet met elkaar geleefd. Tot aan de dood van de man. Op de crematie plengde de jongen, die zelf intussen vader en opa was, toch enkele tranen.
En nu ligt hij in een Zwitsers ziekenhuis en kan zijn moeder, onze moeder, door hem liefkozend oude bes genoemd, hem niet bezoeken. Machteloos moet ze afwachten. Ze heeft zich hartgrondig afgekeerd van het Katholieke geloof, van elk geloof eigenlijk. Dus rest haar alleen nog hoop. Hoop dat zij als eerste zal gaan.



p.s. intussen lijkt het gelukkig beter te gaan met grote broer.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten