Mijn 91-jarige moeder kan nog veel zelf. Maar tegen een
fruitvliegjesplaag van deze omvang is ze niet opgewassen. Met een gevouwen
krant probeert ze de insecten een voor een dood te meppen. Helaas is de oog-handcoƶrdinatie niet meer wat het geweest is. Zeker niet nu die handen zo
trillen. Een natte doek lijkt me efficiƫnter en weldra zitten de witte keukentegels
vol streepjes bloed. Dan herinner ik me een beproefd oma-weet-raadmiddeltje. Opzuigen
met de stofzuiger. Vastbesloten deze plaag eigenhandig te elimineren, hanteer
ik de stofzuigerslang, aangevuurd door mijn moordlustige moeder. `Daar zit er
een, daar vliegt er een, daar, daar!’ Maar na elk bataljon, vroegtijdig de dood
ingejaagde plaaggeesten, komen ze met minstens zovelen uit alle hoeken en gaten
tevoorschijn. Ik geef het op. We gaan in de woonkamer zitten.
Vanaf de bank, op zo’n 2,5 m afstand zie ik een lange haar
uit mijn moeders hals steken. Dat die haar niet is opgevallen; geen
fruitvliegje ontging haar. `Er zit een lange haar in je hals, zal ik die er
even uittrekken?’ Ik zit nu toch al in de uitroei modus. Met mijn vingers onder
haar kin til ik haar gezicht omhoog en verwijder de ontsierende haar.
Het is niet de enige, zie ik. `Heb je een pincet, er zitten er nog meer.’ Ze
reikt me het tasje aan met nagelgerei, dat altijd onder handbereik ligt voor
cosmetische rampen. `Je wordt er niet mooier op als je ouder wordt,’ schertst
ze. `Van dichtbij niet, nee,’ beaam ik. Ze kan er om lachen. `Van veraf vallen
de details natuurlijk minder op.’ Terwijl ik de stugge kromgegroeide haren uit
haar kin en hals trek, herinner ik me hoe ik me als pubermeisje ergerde
aan de verbeten trek om haar mond wanneer mijn moeder haar hormonale
gezichtsbeharing te lijf ging. Intussen trek ik allang diezelfde bekken. Met
wisselend succes. `Ach, als je oud bent hoef je voor niemand meer mooi te zijn,’
verzucht mijn moeder. Ik hoef ook voor niemand meer mooi te zijn, toch wil ik
een hartelijke begroeting niet verpesten door zo’n zwarte stoppel die zich net
een weg naar buiten baant.
Het voelt intiem, om zo aan mijn moeders gezicht te zitten. Vertrouwd
ongemakkelijk. We zijn niet zo klef, zij en ik. Drie kussen bij aankomst
en vertrek. Een enkele keer een voorzichtige zoen op de lippen, waarbij ik haar
bemoedigend in beide bovenarmen knijp. Intimiteit gaat me gewoon makkelijker af
met mannen. Ook met wisselend succes overigens.
Na de crematie van mijn vader, 14 jaar geleden, lagen mijn
moeder en ik bij te komen, ieder op haar eigen bank in de huiskamer. De jongens
waren naar de kroeg. Sinds het onverwachte overlijden had mijn moeder zich groot
gehouden. Plotsklaps barstte ze in snikken uit. `Godverdomme, hij heeft me in
de steek gelaten.’ Ik bevroor. Vanaf mijn eigen veilige bank mompelde ik wat
goedbedoelde gemeenplaatsen en bleef liggen waar ik lag.
Kennelijk pleeg ik makkelijker een genocide dan dat ik een
troostende arm om mijn eigen verdrietige moeder heen sla.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten